Geschreven door
mr. S. (Sietske) Delen mr. F.J.M. (Fabiènne) Tielemans

Op meerdere vlakken is het recente arrest van de Hoge Raad van 12 januari 2024 interessant. Niet alleen is een oordeel gegeven over de onrechtmatigheidsgrondslag ‘inbreuk op een subjectief recht’, ook lijkt een nieuwe aansprakelijkheid voor een voorzienbaar risico in het leven te zijn geroepen. Dit terwijl het uitgangspunt blijft dat daarvoor een normschending noodzakelijk is.

De kwestie over een afzinkkelder
De bron van schade in deze kwestie[1] was het plaatsen van een afzinkkelder. Dit is een manier van bouwen van een kelder, waarbij (pre-gefabriceerde) wanden op de grond worden geplaatst en de grond in worden geduwd. Ondertussen wordt de grond tussen die wanden uitgegraven.

Tijdens het uitvoeren van deze werkzaamheden is een deel van de kelderwand van het naastgelegen pand gescheurd als gevolg van het raken van een obstakel in de bodem. De aannemer heeft dit obstakel deels verwijderd om de werkzaamheden voort te zetten. Echter, vervolgens is een etalageruit van het naburige pand gesprongen en is nog ernstigere scheurvorming ontstaan.

Centraal staat de vraag of een risicovolle gedraging an sich maatschappelijk onzorgvuldig is. In deze kwestie staat namelijk vast dat de werkzaamheden zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd waren.

Onrechtmatigheidsgrondslag
De grondslag van de vordering was ‘onrechtmatige daad’. In het tweede lid van artikel 6:162 BW zijn drie subcategorieën van onrechtmatig gedrag of nalaten opgesomd. Dat zijn: (1) een inbreuk op een recht, (2) strijd met een wettelijke plicht of (3) strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

In dit geval was sprake van een inbreuk op een subjectief recht, namelijk het eigendomsrecht van de eigenaar van het schadelijdende pand. Advocaat-generaal Hartlief stelt in zijn conclusie[2] bij het arrest de hamvraag of “elke aantasting van een door een subjectief recht beschermd belang, zoals de beschadiging van een zaak van een ander, een rechtsinbreuk is of dat daarvoor meer nodig is?’’.

Met dit arrest lijkt de Hoge Raad een duidelijke indicatie te geven dat een inbreuk op een recht alleen nooit voldoende is om onrechtmatigheid aan te nemen. Met andere woorden: een inbreuk op een subjectief recht kan dus geen zelfstandige grondslag voor een onrechtmatige daad vormen. Een inbreuk moet namelijk ook in strijd zijn met een geschreven of ongeschreven norm die ertoe strekt letsel of zaakbeschadiging te voorkomen.

Pech is weg?
Terug naar de centrale vraag: kan een risicovolle gedraging ook ondanks een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering onrechtmatig zijn als desondanks toch schade ontstaat? Ja, zo luidt het antwoord van de Hoge Raad. Daarmee lijkt de weg te zijn geopend voor een nieuwe jurisprudentiële aansprakelijkheid: namelijk voor gedragingen met een aanmerkelijk risico op letsel of zaaksbeschadiging.

Saillant detail is immers dat de aansprakelijkheid is aangenomen, ondanks dat is vast komen te staan dat de eigenaresse geen informatie over de fundering van het monumentale pand had geleverd toen de aannemer ernaar vroeg. Die informatie heeft de eigenaresse pas gedurende de werkzaamheden aan de aannemer verstrekt. In het licht van het Biggenrug-arrest[3] zou betoogd kunnen worden dat deze eigen gedraging van de benadeelde niet alleen betrokken zou moeten worden in de eigenschuldvraag, maar óók in de vraag of de gedraging al dan niet onrechtmatig is.

Anderzijds kan worden getwist over het gewicht van de activiteit die door de aannemer van de eigenaresse werd verlangd. Het is maar de vraag of het overleggen van bouwtekeningen verplicht is, enkel om de bouwwens van ‘de buurman’ te faciliteren. Daar staat tegenover dat misschien ook wel in redelijkheid van een buur kan worden verwacht de uitoefening van een recht dat de ander heeft, niet te dwarsbomen.

Uit voorzienbaarheid volgt verplichting tot verzekering?
Tegelijkertijd kan het arrest ook op een andere manier worden gelezen. Het is niet onvoorstelbaar dat de schade die zich verwezenlijkt bij een inherent risicovolle gedraging, die de ander geen voordeel oplevert, vergoed dient te worden. De Hoge Raad neemt de volgende gezichtspunten daarvoor in aanmerking:

  1. de werkzaamheden werden in het belang van (de opdrachtgever van) de aannemer uitgevoerd en leverden de eiseressen geen voordeel op;
  2. de schade van eiseressen behoort niet zonder meer tot hetgeen wat zij, in het maatschappelijk verkeer, moeten dulden bij bouwwerkzaamheden van een ander;
  3. het is aan de aannemer om zich te verzekeren tegen aansprakelijkheid voor het toebrengen van schade aan derden.

In deze kwestie wás de aannemer verzekerd tegen de schade, maar…

Toen de schade begon te ontstaan heeft de aannemer onder andere contact gezocht met de CAR-verzekeraar. Die gaf op zijn beurt te kennen dat overleg moest plaatsvinden met alle betrokken partijen, waaronder eiseressen, op straffe van het onthouden van dekking. Doordat de aannemer geen contact heeft gezocht met de eiseressen, is de dekking onthouden.

Zou de Hoge Raad hiermee hebben willen suggereren dat deze specifieke omstandigheden hebben geleid tot een voorzienbare verwezenlijking van een risico, welke ook nog eens verzekerbaar is en door een gedraging van de aannemer dekking is onthouden, er wel onzorgvuldig is gehandeld?

Zwaarwegend profijtbeginsel
Hoe dan ook, kennelijk was het profijtbeginsel van zwaarwegend belang voor de Hoge Raad. De werkzaamheden waren niet in het belang van eiseressen en leverden eiseressen geen voordeel op. In dat geval hoeft schade veroorzaakt door een ander niet zonder meer geduld te worden, zo luidt het oordeel van de Hoge Raad.

A-G Hartlief vraagt zich af of schade altijd, tegen elke kosten voorkomen moet worden. Hij wijst op het bepalende aspect dat de kosten van het voorkomen van nadeel ook moet worden afgewogen tegen het ‘nut’ van een bepaalde schadeveroorzakende activiteit.

Afronding
Kortom: het arrest roept veel nieuwe vragen op en zal ongetwijfeld veel pennen in beweging brengen. Wij denken dat de Hoge Raad hier tot aansprakelijkheid concludeert voor eigen gedrag waarbij het risico voorzienbaar en verzekerbaar is in een situatie dat dit gedrag voor een schadelijdende partij geen voordeel oplevert. Maar wij leveren onze visie graag in voor een betere…

[1] ECLI:NL:HR:2024:17

[2] ECLI:NL:PHR:2023:378

[3] Hoge Raad 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1674