Geschreven door
mr. J. (Joke) Mikes

De Woon&Co online bijeenkomst van 21 november 2022 met als onderwerp ‘digitaal spreekuur’ zijn bij de actualiteiten onder meer de rechten van het kind aan de orde geweest. Bij procedures strekkende die leiden tot huisuitzettingen van een gezin – dus ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning – moet de rechter ook de belangen van het minderjarige kind meewegen.

In het ‘Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind’ dat op 20 november 1989 door de Verenigde Naties is aangenomen staan 54 artikelen met afspraken over de rechten van kinderen en jongeren tot 18 jaar. Bijna alle landen in de wereld hebben het Kinderrechtenverdrag ondertekend.
In artikel 3 is het hoger belang van het kind neergelegd:
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.

In de civiele rechtspraak wordt veel te weinig gewicht aan dit artikel wordt toegekend. In een (bodem) uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2022 wordt er wel gewicht aan toegekend. Overwogen wordt dat de (sociale) verhuurder de belangen van de kinderen in de besluitvorming moet meenemen en daar ten onrechte niets over heeft gesteld. In de (kort geding) uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 mei 2022 wordt als vanouds volstaan met de opmerking dat dit de verantwoordelijkheid van de ouders is.

Volgens art. 3 IVRK en de General Comment nr. 14 daarbij is het niet alleen de verantwoordelijkheid van de ouders, maar ook van de rechter om erop toe te zien dat de kinderrechten gewaarborgd zijn. In een recent vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 13 mei 2022 en ook in een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2021 opvalt, is dat (enig) gewicht is toegekend aan het feit dat de huurder minderjarige kinderen in huis heeft, die door een ontruiming worden getroffen. Meestal is te zien dat rechters overwegen dat dat het probleem en de verantwoordelijkheid van de ouders is en dat het feit dat er minderjarige kinderen in het gehuurde wonen niet of nauwelijks gewicht in de schaal legt als de tekortkoming op zich ernstig genoeg is om ontbinding te rechtvaardigen. Wij denken dat dat niet juist is. Natuurlijk zijn de ouders op de eerste plaats zelf verantwoordelijk ten aanzien van hun kinderen in alle opzichten, vergelijk art. 18 IVRK.
Daarbij hoort uiteraard ook het zorgen voor huisvesting. Dat doen ouders niet door ontbinding rechtvaardigende tekortkomingen te plegen in de huurovereenkomst betreffende de gezinswoning. Echter als ouders aldus eigenlijk dubbel tekortschieten, mag een rechter zich er niet van afmaken met de opmerking dat de belangen van de verhuurder zwaarder wegen, de tekortkoming ernstig is en de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. Dit volgt uit artikel 3 IVRK en de toelichting daarop.

De civiele rechter die beslist dat ontruimd moet worden zal eerst alle belangen expliciet moeten afwegen. Duidelijk zal moeten zijn dat het gezin elders terecht zal kunnen (of althans het kind), voordat ontruimingen waarbij kinderen zijn betrokken, plaatsvinden. Er moet een dak boven het hoofd zijn en scheiding van de ouders moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Deze afweging is niet terug te zien in de civiele rechtspraak. “Als de overheid niet thuis geeft…”, zo luidt de titel van het rapport van de Nationale Ombudsman en de Kinderombudsman van 24 januari 2023. De Nationale ombudsman en de Kinderombudsman ontvangen met regelmaat klachten en signalen van ouders en betrokken professionals over huisuitzettingen van gezinnen. De aard van deze signalen vormde aanleiding een gezamenlijk onderzoek in te stellen. De conclusies zijn onder andere: Huisuitzettingen voldoen niet altijd aan mensenrechtelijke en kinderrechtelijke verplichtingen. Het gaat voornamelijk om de volgende punten:
a. De overheid doet te weinig om huisuitzettingen te voorkomen.
b. De overheid houdt zich niet aan de verplichting dat huisuitzettingen niet tot dakloosheid mogen leiden en realiseert zich (nog) onvoldoende dat tijdelijke oplossingen feitelijke dakloosheid betekent.
c. De overheid verzaakt gevolg te geven aan de verplichting tot betekenisvolle consultatie met als doel om een huisuitzetting te voorkomen en om alternatieve huisvesting te zoeken.
d. De overheid zorgt niet voor voldoende rechtsbescherming, inclusief toegankelijke informatieverstrekking.

Je kunt het rapport via deze link lezen: https://www.ad.nl/binnenland/overheid-komt-zorgplicht-niet-na-bij-huisuitzetting-er-wordt-nooit-met-kinderen-gepraat~abd707ae/.